than strip your television's electric plug-wire,
wrap a spike around it, and then stick it back into the wall.
See what blows, and how far."
(Stephen King - On Writing)
Well, let's see if it blows, shall we?
maandag 3 december 2012
Rauw
1.
De meeste mensen zijn bang om alleen te sterven. Daarom gaan we iedere vrijdag de kroeg in, op zoek naar een danspartner die misschien wel blijft. Daarom blijven we bij geliefden, zelfs als hun verhalen ons steeds meer vervelen. Achtergrondruis is beter dan de stilte van het alleen zijn; die galmt overal doorheen.
Het einde is het meest definitief op Weegee’s misdaadfoto’s, de voorlopers van de persfotografie, voordat het nieuws was en in de kranten stond. Zijn zwart-witte beelden van nachtelijke misdaad waren de illustraties bij het Amerika van de maffia, hun lijken waren zijn modellen. De auto’s, de mensen, ze draaien allemaal om een zwart gat. Het lichaam dat niet meer beweegt, de ogen die reflecteren zonder te zien. De rouwranden onder nagels. Dat is dood: een leegte die op straat ligt, met een jas aan. De geluiden eromheen, het geroezemoes van een publiek dat liever praat dan denkt: alles wordt de leegte ingezogen tot er alleen nog ruis te horen is. En dan zelfs dat niet meer, slechts stilte, razende stilte.
Er staan bandafdrukken in het grind; er zijn hier mensen geweest. De ambulance misschien, of gewoon de buurman. De deur lijkt dicht te zijn, misschien moet hij ergens aanbellen. Of hij misschien even binnen mag kijken. Nee hoor, niets om ongerust over te zijn. Een routinebezoek, en of hij straks nog wat vragen mag stellen?
Bij binnenkomst hoort hij het al: het geluid van een vacuüm.
Hier is niets meer.
2.
Ik zou zo graag in een god geloven, om het even welke, zolang me maar een hemel wordt beloofd. Ik wil geloven dat er meer is na de dood en dat daar woorden voor zijn. Als er een woord voor is bestaat het, is het iets – wat dan ook – en god, dat zou een troost zijn. Mijn vrienden snappen me niet als ik zeg: “Ik ben bang voor niets.” Ze slaan me lachend op mijn schouder, “Geef dan maar een rondje, stoere man”, en ik laat het er maar bij.
Ik wil geloven dat het iets uitmaakt als je doodgaat, dat er iets tastbaar verandert als je niet meer leeft. Dat er iets tot leven komt, je plaats hebt gemaakt voor iets anders. Dat iedereen die je lief is het voelt als je hart plots stopt, zodat niemand op dat moment vrolijk meezingt in de file, niemand vast plannen maakt voor dit weekend, niemand je belt en vloekt omdat je weer eens niet bereikbaar bent.
Mijn werk is zo normaal geworden; ik zie in een week meer doden dan ik vrienden zie. Ik ben gewend aan de geur van bloed, een lijf dat leegloopt en weinig meer aan de verbeelding overlaat. Maar het blijft nog altijd vreemd dat iets zo dood kan zijn en daar buiten die paar vierkante meter niets van te merken is.
Uit het trappenhuis klinkt muziek. Ergens is het eten klaar. Iemand trekt een deur achter zich dicht. Binnen is een moord gepleegd – en buiten slaat het ritme ongehinderd door.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten