1.
Iedere ochtend, voor de mensen toestromen, worden de gangen van het metrostation schoongemaakt. Niet heel goed, niet echt grondig, maar het is Domingo’s baan.
Heimwee heeft hij allang niet meer. Verdriet slijt door en door, totdat het een gat in je hart maakt en je het ergens ongemerkt verliest. Alles went.
Na elf uur komen er amper nog mensen uit de wagons en begint hij de hekken te sluiten. Nog even een laatste sigaret – iemand die ondergronds werkt heeft niets aan longen – en dan begint hij aan zijn ronde. Hij dweilt de voetafdrukken op, de zwarte vingerstrepen op de muren. Hij weet dat hij morgen weer van voren af aan kan beginnen, maar ach. Zo slijt het leven zich aan je.
Soms grapt Domingo dat hij de wind door zich heen kan voelen waaien, als een vertrekkende trein de ondergrondse gangen vacuüm trekt. Zoveel gaten zitten er in hem.
2.
Het is niet moeilijk ergens het nut van in te zien. Ik begrijp de prullenbakken, handvatten, opklapstoelen en knijpflessen stroop. De pottenlikkers, pannenlappen, elektriciteitskabels en mobiele telefoons. Er is een verschil tussen nuttig en nodig en het wordt groter met de dag.
Hoe kleiner het probleem, hoe meer antwoorden er zijn, maar wat is de remedie voor lusteloosheid? Ik wacht op een flesje avontuur en doosjes spanning bij de kassa. Ik wacht op een opzetstuk tegen grijze dagen, op een grootverpakking klein geluk. Ik wacht.
Metro uit, trap op, hoek om, houd de leuning vast en je ogen op de treden, zorg dat je niet valt. Nooit, nooit vallen. Daarom zag ik het niet gelijk. Dat de tegels niet doorlopen en mensen plots afslaan. Dat dit stuk muur soms op een kiertje staat. Misschien ligt achter deze deur de wereld die ik nodig heb: slaapt niemand ooit alleen en ga je pas dood wanneer je wil, en altijd maar voor even.
Ik weet het niet en wil het niet weten. Het zou ook een donkere gang kunnen zijn. Doodlopend, een enkel waarschuwingsbordje verlicht. “Pas op, afstapje.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten