woensdag 26 oktober 2011

Terug naar huis


    1.




Het eerste woord dat ik leerde was niet ‘mama’ of ‘papa’ of ‘eend’. Het was ‘tunnel’ en ik gebruikte het voor alles. Alles was een tunnel voor mij, een doorgang, een beweging van A naar B.
Soms doe ik net alsof ik vroeg wijs was. Maar dat is een romantische gedachte. Het was simpelweg het eerste woord dat bleef hangen.

Toen ik ouder werd, leerde ik dat vierkanten niet in cirkels passen, hoe graag je dat ook wil, dat ‘au’ zowel een woord als een emotie is en honden geen vogels zijn. De rimpels op mijn armen werden ellebogen, de kinderen op straat vriendjes. Mijn simpele leven viel uiteen in een wirwar van betekenissen, die met de jaren steeds moeilijker te duiden werden.

Het moeilijkste is de onzichtbare dingen een naam te geven. Hoe noem je iets dat je niet kunt zien, dat geen smaak heeft, geen geur of geluid? Hoe moet ik herinneringen beschrijven, de kriebels die ik had voor de buurjongen of de gedachten waarvan ik niet wil dat iemand ze leest?
Dat gaat niet. We geloven woorden omdat we niets beters weten.

Ik ken het woord ‘geloof’, en ik ken het woord ‘caravan’, maar ze zeggen me niet veel. Mijn ouders waren meer van de tenten en over god hoorde ik pas veel later. Bij het woord ‘bekeren’ is het eerste dat in me opkomt ‘teruglopen’.

Door de tunnel die mijn leven is, naar huis.



    2.





Net buiten Meppel, langs de weilanden en de weg die je naar de bijbelgordel brengt, vind je rijen borden met religieuze kreten. Er is één God. Durf te geloven. Bekeert u. Zodra ik de kans had, vertrok ik uit Drenthe, maar ik groeide er op. Hier leerde ik geloven, al was mijn waarheid niet de juiste. Ik verslond de boeken met oude bijbelverhalen, maar las net zo lief over Odysseus of de Titanen.

Ik groeide op in een buurt waar men zich al jaren voorbereidt op het eind der tijden. Maar het duurt niet lang voor wachten verzandt in doelloosheid, en al durfde niemand het te zeggen: alleen de verveling vierde hoogtij. De kinderen van de dominee leerden me kaarten achter de kerk en met mijn buurmeisje belde ik op maandag naar betaalde nummers. Toch hadden ook zij altijd het geloof in hun hart, of op z’n minst nog in hun achterhoofd. Sommige regels breek je niet.

Maar ik wilde niets beteugelen, wees iedere preek af. Mijn naam was de enige bijbelverwijzing die ik wilde horen en ik droeg hem met trots. Was ik immers niet de eerste die iets fout deed in het paradijs? Afspraakjes met jongens uit Kampen, dronken op straat, ‘dat ik met zoveel rode wijn in mijn bloed toch haast wel Jezus was’. Met een kater naar de dienst. En met buurjongen Bobby naar het bos; hij zei dat het niet erg was, dat de caravan van zijn vader was.

Ik bedenk me nu pas wat dat zegt.

1 opmerking:

  1. "De rimpels op mijn armen werden ellebogen"
    Mooi gezegd. Je jeugdherinneringen lezen als een soort gedicht. Gauw nog een keer lezen.

    BeantwoordenVerwijderen