Foto: Jesse Marlow
1.
Als je ergens binnenkomt, wanneer je over straat loopt, in de trein: ieder moment kies je je eigen plaats. Ga je zitten naast die man met het scheefgeknoopte overhemd of op de stoel vol etensresten? Raak je haar schouder even aan of glimlach je afwijzend terug? Waar sta je? Soms kies je een plaats in de ruimte van een ander, dender je onbewust een grens over of schuurt met je buik langs de rand van wat gewenst is. Sta je op een halve meter te wachten, terwijl zij zich afvraagt of ze nog om je heen kan.
Hij heeft deze plaats bewust gekozen. Hun schaduwen trekken zich niets aan van grenzen, strekken zich uit tot in het perfecte kader van een garagedeur. Zijn hele leven heeft hij geprobeerd dichtbij mensen te komen zonder zijn vorm te verliezen. Zij berekende ‘s avonds in bed hoeveel vierkante meter aarde er voor ieder mens was. Pas na jaren vroeg ze zich af of ze de zee wel mee mocht tellen. Er kon onmogelijk genoeg ruimte zijn voor al die afzonderlijke levens - daarom maken mensen plaats, schikken zich in.
Zijn hand raakt de mouw van haar vest en het katoen kriebelt op haar huid. Terwijl ze haar schouders ophaalt en steeds herhaalt 'ik weet het niet, ik weet het niet', herinnert ze zich de dingen die hij vertelde. Hoe ze ondanks zichzelf toch stil stond om te luisteren en hij steeds dichterbij kwam. Dat telefoonnummers in Rusland met 007 beginnen. Dat in Mongolië het punt ligt dat het verst verwijderd is van zee. Dat de melk van een nijlpaard roze is. Dat er grenzen zijn voor de afstand tussen mensen, en die tussen persoonlijk en intiem op 45 centimer afstand ligt. Dat elk huidcontact intiem is.
We kunnen ze niet zien, die grenzen, maar je voelt ze. Stel je voor: miljarden cirkels over de hele wereld. Om ieder van ons minstens tien, in oplopende grootte, als de kringen rond een steen in stilstaand water. Stel je het geluid voor: de hartkloppingen, de versnelde ademhaling na een botsing. De spanning waar de randen tot het uiterste gerekt zijn. Stel het je voor en je snapt waarom de wereld soms zo vol kan voelen.
2.
Soms stel ik me voor hoe ik zal zijn, als het leeuwendeel van mijn leven achter me ligt in plaats van vóór me en het doorkomen van de dag mijn grootste uitdaging is. Als mijn wereld, na tot het uiterste vergroot te zijn, zich weer verkleint tot het formaat van mijn woonkamer of een stoel bij het raam. Veel mensen leven tenslotte op die manier. Ik zie ze als ik langs hun huizen fiets, schuifelend in de schaduwen van hun eigen leven. Waarom zou ik anders zijn?
Ik hou van omkijken. Ik haal zekerheid uit de momenten die niet meer terug te draaien zijn. Goed of slecht, in ieder geval is er een keuze gemaakt. Die wetenschap vormt mijn vaste grond maar brengt ook treurigheid met zich mee. Zij die altijd maar omkijken struikelen vaak en geven hun hart aan zaken die dood zijn. Ze laten de was buiten hangen totdat hij verregent en hun planten leven nooit lang.
Hun dromen beginnen altijd bij het einde.
Ik telde gisteren elf potten vol verdorde planten op mijn balkon. Ik lees de boeken van dode schrijvers en ik hou het meest van de liefdes die voorbij zijn. Plotseling zag ik mezelf de straat oversteken, mijn voeten gezwollen en lelijker dan ooit, mijn gezicht weggezakt in rimpels. Ik vraag me af of ik ze zal zien, de nieuwe geliefden die in mijn schaduw groeien, of dat ik blind zal doorschuifelen, mijn ogen op een zon die dertig jaar geleden onder ging.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten