Uit: Vaslav - Arthur Japin
1.
“I am a man. I am good and not a beast. I am an animal with reason.
I have flesh, I am flesh, I am not descended from flesh. Flesh is created by God.
I am God. I am God. I am God.”
- The diary of Vaslav Nijinsky
Ze zeiden dat je zweefde, wist je dat? Dat de lucht je dragen kon. Dat zal nu zo’n dertig jaar geleden zijn geweest. Nu zeggen ze niets, niets aardigs meer. Wat bewondering was, is nu argwaan: een andere manier van bekeken, maar niet begrepen te worden.
Gelukkig weet je het niet. Je hebt al jaren niemand meer gezien. Je weet niet eens meer naar wie je uit zou moeten kijken. Vrienden van vroeger hebben niets om voor te komen; je oude liefde is gestorven en jij herinnert je hem niet - als thuis is waar je hart ligt, hoe verloren ben je dan?
Dit is nu je huis. In de hoek zit een man van jouw leeftijd met zijn kromme rug tegen de muur geleund. Hij schrijft een boek, zegt hij. Zijn hand is voortdurend in beweging, priegelt en maakt lussen. Zijn pink staat sierlijk omhoog, maar zijn vingers zijn leeg. En jij, jij zit urenlang stil, tot de muziek in je hoofd begint te spelen. Dan sta je op, rekt je spieren als om zeker te weten dat ze er nog zijn.
Zonder aarzeling zet je je af en springt. En nog eens, nog verder, nog hoger.
“Kijk, ik zweef! Ik zweef echt!”
2.
Wat als God inderdaad gestorven is, zoals Nietzsche zei? Ongezien onder een struik is gaan liggen toen hij het einde voelde naderen, zich op zijn zij heeft gerold en met zijn hoofd tussen zijn armen het leven aan de mensen over heeft gelaten. Mos groeit op zijn jas, onder zijn benen bouwen muizen hun nesten en aan zijn huid hechten zich zwammen.
Ze leven nooit lang, goden. Ze worden neergeslagen door hun eigen kracht, verliezen eerst hun hoed, dan hun hoofd en uiteindelijk hun verstand. Vroeg of laat valt iedere god. Uit de hemel, van zijn voetstuk, en uiteindelijk zelfs uit bed.
Hij vliegt nu nooit meer. Dat heeft hij opgegeven, het bracht de mensen alleen maar in de war. Waar hij vroeger zwierige passen nam, schuifelt hij nu langzaam voort en glimlacht naar iedere voorbijganger. Als iemand hem vraagt te dansen wordt die lach nog breder, waarna hij doorsloft. Dansen doet hij nooit. Het ruikt hier altijd naar schoonmaakmiddelen, een geur die zelfs verdriet verbijt. Dit is geen plek voor een god. Het is beter om een laatste sprong te wagen, het raam uit, de bossen in.
Dat is waar goden hun laatste dagen slijten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten