Bron: Volkskrant, 3.08.2011
1.
‘It's night time in the Big City
Rain is falling, fog rolls in from the waterfront
A nightshift nurse smokes the last cigarette in a pack’
Bob Dylan, Theme Time Radio Hour
Terwijl de straten leeglopen en de laatste auto’s huiswaarts rijden, stapt een man zijn deur uit. Hij wrijft in zijn ogen, die droog zijn van slaap en drank, steekt een sigaret op en blaast de rook langzaam uit. Het klikken van zijn hakken en het zwiepen van zijn jas voegen zich bij het ritme van een stad in ruste. Geluiden lijken ‘s nachts geïsoleerder dan normaal, als echo’s van de voorbije dag. Hij groet een zwerver op de hoek en tikt tegen zijn hoed voor een hoer in een portiek. Een taxi rijdt vlak voor hem door een plas water; hij vloekt zacht als het water over zijn schoenen gutst. Nu laten zijn stappen sporen na.
Hij houdt van de nacht. Hij houdt van de glans van dromen en de stank van gemis, van de beloftes die de glimmen in het neonlicht. ’s Nachts lijkt zoveel meer mogelijk.
Als hij de straat oversteekt, gebeurt het plotseling: een flits, een vloek en een knal. Een lichtgevende schim rent hem bijna omver en verdwijnt met een slag van zijn staart in het donker. Het geluid van hoeven sterft langzaam weg terwijl het verkeer op gang komt alsof er niets gebeurd is. Alsof niemand het grote witte dier zag dat door het licht van de koplampen stormde.
De man neemt een laatste hijs en trapt dan hoofdschuddend zijn sigaret uit.
Mensen zijn blind voor magie.
2.
Ik heb hun dromen nooit gesnapt, nooit verlangd naar wat hen iedere dag weer bezighoudt. Deze stad is gevuld met mensen wier leven nooit vol genoeg zal zijn. De auto's kunnen altijd groter, geen vakantie is lang genoeg en de weg naar ooit moet steeds weer korter. Mijn buurvrouw liet me ooit trots dozen met boeken zien. Plakboeken vol verlanglijsten en plaatjes uit tijdschriften waarin meer altijd beter is. In onze wijk zijn de tuinen niet groter dan twintig vierkante meter; geen plaats voor een zwembad met bubbelbad erbij.
Ze zeggen dat ze ademt, deze stad, dat ze bruist. Dat het leven hier kolkt en holt, dat dit is waar het allemaal gebeurt. Niemand zegt dat het stikstof is wat we ademen, dat ze weliswaar beweegt, maar ongecontroleerd. Ik sta op de stoep en luister naar het geraas: het gerochel van hummers, een ambulance die hoopt dat er nog iets te redden valt. Met mijn ogen dicht klinkt de stad steeds meer als een machine aan het eind van zijn toeren, dan als een wezen dat leeft.
Nee, ik droomde nooit van deze stad zoals ze nu is, nog minder van hoe ze worden zal. Hoe hard ik ook droom tegen de richting in, het verandert niets. Dat is niet pessimistisch, niet hopeloos bedoeld; zie me glimlachen en je weet hoe erg ik het vind. Laat de boel maar ten onder gaan, laat de mensen maar in cirkels draaien in hun veel te grote auto's, laat gebouwen maar opschieten als onkruid, het groen vervagen tot grijs.
Ik glimlach met mijn ogen dicht en wacht tot mijn droom me in rengalop meevoert hier ver vandaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten