woensdag 13 juli 2011

De geur van sneeuw


1.




Het is moeilijk te geloven dat het hier ook Kerst wordt. Ik sta beneden, op de onzichtbare grens tussen weg en parkeerplaats – alles is hier grijs. De muur is als een liniaal waarlangs ik omhoog tel, streep voor streep. Zeventien verdiepingen hoog. Zeventien lagen leven.

Op het eerste gezicht zie ik alleen de ellende. Betonnen muren in tinten grijs en geel, strepen, vakken, blokken; de lijnen zijn hard en houden de wereld op afstand. De was hangt aan vervallen plastic wasrekken uit het raam en droogt niet in dit weer. De kou van buiten dringt door de wanden en straalt als kilte weer terug. Ik weet niet waarom ik hier sta, waarom ik uitgerekend hierheen ging; misschien moet ik weer gaan.

Dan hoor ik een schreeuw, onmiskenbare blijheid. Op driehoog hangt een jongetje uit het raam, zijn arm gestrekt naar de zachte vlokken. Hij vangt ze en proeft ze nog voor ze kunnen smelten - een teken van leven. Als ik verder omhoog kijk, zie ik er meer. Een moeder staat met haar dochter op het balkon. Een gezin op de tiende verdieping is zich te buiten gegaan aan kerstverlichting. De mensen die hier leven, hun gebaren van hoop, je ziet ze niet direct, maar ze ademen door de muren heen.

Langzaam loop ik weg, het jongetje nog in mijn gedachten. Met rode winterwangen zal hij vanavond naar bed gaan. Zijn beddengoed nog koud en vochtig, maar de geur van sneeuw is in de stof getrokken.


2.





Er is in elke stad een wijk als deze. Vol en hoog, met kale bomen en meeuwen die naar het afval pikken terwijl ze krijsen om een zee die ze nooit gezien hebben. Hier staan huizen die makkelijk te vergeten zijn, hun voeten zijn verankerd in modder en om hun koppen waait de wind.

Ik zie ze voor me. Het overvolle gezin op de eerste etage, de oude man in zijn badjas die amper nog buiten komt en het jonge stel dat nu al op elkaar is uitgekeken. Aan de ontklede ruggen van de gebouwen hebben ze hun spullen uitgehangen in een poging toch iets eigen te maken. De was bevriest langzaam in de kou, ergens ligt een verbleekt stuk speelgoed en een Perzisch tapijt laat zijn stof los in de wind.

Boven op het dak staat een man te luisteren naar die wereld onder zijn voeten. Hij hoort het kloppen van al die harten, het gezucht en geschreeuw, de ruzies en de kleine woordjes die ontsnappen uit de slaap.

Hij glimlacht.

‘Ons grootste talent’, denkt hij, ‘is dat wij overal kunnen nestelen.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten