zondag 20 februari 2011

Wat je vanaf de grond niet ziet.

                                                                                               Foto: Joseph Szymanski

    1.

“Kijk eens in de verte,” zegt ze tegen haar zusje, dat ongeïnteresseerd de andere kant op blijft kijken. Vanaf hier overzie je de wereld: de kerk aan de rand van het dorp, het grote witte huis waarvan niemand weet wie er woont, het buurjongetje dat door de straat rent, een vrouw met haar vuist in de lucht. Je ziet alles – en niemand jou.

Natuurlijk mogen ze hier niet komen, maar dat iets verboden is, was altijd al de beste reden het toch te doen. Vertel iemand niet te vliegen en ik verzeker je, binnen een mum van tijd zal hij van je weggevlogen zijn.

Als je vanaf hier een bloempot naar beneden gooit, duurt het twintig seconden voor hij de grond raakt. Papa’s schoenen deden er langer over, maar zouden wel heel zijn gebleven als ze niet in de tuin van de buurman terechtgekomen waren.

Dit is waar ze de natuurwetten leren; wat het betekent om zussen te zijn. Dat ze je nooit op haar plek laat zitten, maar de jouwe altijd voor je zal verdedigen; dat ze de schuld voor je op zal nemen – en je daarna dagenlang negeert; dat ze je toesnauwt je niet zo aan te stellen, maar altijd met jouw verdriet mee moet huilen.

Dit is waar herinneringen worden gemaakt. Twintig jaar later zullen ze aan de tafel in hun ouders’ keuken zitten en elkaar aanstoten - “weet je nog?” – en samen giechelen tot de één begint over die keer op de middelbare school met de buurjongen.

Zometeen zal ze zich omdraaien en haar zusje in haar arm knijpen.
“Kijk nou, aan de horizon!”
“Wat nou? Ik kan toch niet verder kijken.”
“Precies.”

Dit is waar dromen beginnen.



    2.
De derde persoon houdt zich stil. Hij leeft in gezinnen, in relaties en in vriendschappen. Hij glimlacht veel en zegt weinig. Hij is net even anders dan de andere twee en ze voelen het, want de derde is altijd een beetje teveel of net te weinig.


Probeer je een zomerdag voor te stellen. De hete lucht die brandt in je neus, het gloeiende metaal onder je buik en in de verte je huis, dat zoveel onbelangrijker lijkt vanaf hier. De overtuiging dat je nooit ergens anders heen zal hoeven, dat er prima te leven valt op een dak. Voel je het? De meisjes zien hun toekomst al voor zich, hij strekt zich uit in de diepte en heeft de geur van gemaaid gras. Voor hen zal het altijd zomer blijven.

Maar de derde persoon ligt weer eens met zijn gezicht de verkeerde kant op. Hij kijkt naar zijn oude huis, de bejaarde hond en de kamerplanten die de hitte niet aankonden: hun geel geworden armen hangen stervend over hun potten. Hij wil nog niet vooruit kijken, er valt nog zoveel te redden achter hem, maar hij weet dat zij niet met hem mee terug zullen gaan. Zij hebben over de horizon gekeken en daar kom je niet van terug.

Hij zal opkrabbelen, zijn knieën vol zwarte teervlekken van de dakbedekking, en terug naar huis lopen. Hij zal zijn planten tevergeefs water geven en opgroeien tot iemands affaire of eeuwige vriend. Altijd een beetje teveel, of net te weinig.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten